Selecteer de taal

Het ontwerp dat zou uitgroeien tot de Fokker G-1 was voor die tijd zeer ongebruikelijk. De luchtmachten van de jaren dertig kenden voor elke afzonderlijke taak een specifiek ontworpen toestel. De specificaties die de wording van de karakteristieke Fokker G-1 dicteerden, waren echter geheel anders van aard, iets wat tot dan toe nog niet eerder gezien was.

Er moest een vliegtuig ontwikkeld worden dat in staat moest zijn voor een groot aantal verschillende functies. Zo moest het patrouilles kunnen vliegen, maar ook onderscheppingen kunnen uitvoeren. Er moest ruimte zijn voor een waarnemer om ook als verkenningsvliegtuig dienst te kunnen doen. Er moest een mogelijkheid zijn om als lichte bommenwerper te fungeren, en als grondaanvalstoestel. Hiervoor werd een bommenruim en een sterke bewapening noodzakelijk geacht. Een dergelijk gevechtsvliegtuig kon van grote waarde zijn voor het luchtwapen. Het was een formule die in veel landen werd ontwikkeld in de jaren dertig, genaamd "luchtkruiser".

Onder leiding van de ingenieurs Beeling en Schatzki, hoofdontwerpers voor Fokker, werd de G-1 in een record tijd van 7 maanden ontworpen en gebouwd. Hiermee werd in maart 1936 gestart. Toen stond de latere G-1 nog op de tekentafel bekend als Fokker Ontwerp 129. Vanaf het begin van het ontwerpstadium was het doel een vliegtuig te ontwerpen dat voor een groot aantal doeleinden ingezet moest kunnen worden.

Een dergelijk toestel met een hoge snelheid, vliegbereik en grote bewapening hield in dat het een tweemotorig toestel zou moeten worden. Gekozen werd voor een toestel met een dubbel staartvlak, zo kon men de luchtstroom die de motoren veroorzaakten optimaal benutten. In elke staartgondel werd een motor ingebouwd. In de centrale gondel was plaats voor de bemanning en de bewapening. Zoals alle ontwerpen van Fokker uit die tijd, had het toestel een gemixte constructie.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De voorste cockpit was gebouwd rond een buizenframe, bekleed met afneembare aluminium panelen. Dit frame was opgehangen aan de voorste ligger van de vleugel. Ook de bewapening in de neus was opgehangen aan dit frame. Het achterste gedeelte van de cockpit was gemaakt van een houten frame bekleed met triplex. De buik van de romp had twee grote luiken, voorzien van plastic ruiten, handig voor observatie. Ook was er een bommenruim voorzien onder deze luiken, voor 400 kg bommen. De achterkant van de romp werd afgesloten door een fraaie conische geschutskoepel, die geheel om zijn as draaibaar was. Zo werd een schootsveld rondom gevormd; dezelfde toepassing werd door Fokker op de Fokker T.5 toegepast.

In de vleugel tussen romp en motorgondels was ruimte voor de benzinetanks. De vleugels waren eveneens gemaakt van hout, met een bekleding van triplex dat gelijmd werd, een methode die ook werd toegepast bij Fokkers succesvolle passagiersvliegtuigen. Alle stuurvlakken waren metalen frames voorzien van linnen bekleding. De staartbomen waren van aluminium, uitgezonderd de wielcompartimenten. Ook het horizontale staartvlak, tussen beide staartbomen, was van aluminium, met in het midden het staartwiel. Voor de voortstuwing van het prototype werd gekozen voor een Hispano Suiza stermotor van 750 pk.